Hoge Raad niet eens met box-3-heffing

Over de belastingheffing in box 3 worden al jaren procedures gevoerd. Het aantal ingediende bezwaarschriften is jaarlijks dermate groot, dat de staatssecretaris van Financiën de bezwaren aanmerkt als massaal bezwaar. Over de rechtsvragen van de massaalbezwaarprocedure worden enkele procedures gevoerd. De uitkomsten daarvan gelden voor alle bezwaarschriften die onder het massaal bezwaar vallen. De Hoge Raad heeft in een van deze procedures geoordeeld dat de belastingheffing in box 3 volgens het huidige systeem niet door de beugel kan.

Het systeem van belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting ging in de jaren 2001 tot en met 2016 uit van een vast rendement over het vermogen van 4%. De wetgever meende dat dit rendement voor een vermogensbezitter haalbaar was.
Met ingang van 2017 geldt een ander systeem, omdat inmiddels was gebleken dat het veronderstelde rendement van 4% niet zonder meer haalbaar was. In de nieuwe systematiek worden voor spaargeld en voor het overige vermogen jaarlijks gemiddelde rendementscijfer vastgesteld. Deze gemiddelde rendementen zijn gebaseerd op gegevens van voorgaande jaren.
De wet gaat uit van een bepaalde verdeling van het vermogen over spaargeld en andere beleggingen, afhankelijk van de omvang van het totale vermogen in box 3. De wet kent drie verschillende vermogensmixen. Kleine vermogens worden verondersteld voor 2/3 te bestaan uit spaargeld en voor 1/3 uit overig vermogen. In de tweede vermogensschijf veronderstelt de wetgever dat het spaardeel 21% bedraagt en het overige vermogen 79%. Voor de derde vermogensschijf is de verdeling 100% overig vermogen en 0% spaargeld.

De procedure bij de Hoge Raad betrof een belastingplichtige met een in de jaren 2017 en 2018 van de wettelijke verdeling sterk afwijkende vermogensmix. Het merendeel van het vermogen bestond uit spaargeld, waar de wet uitgaat van hoofdzakelijk beleggingen. De geheven belasting in box 3 overschreed het behaalde rendement ruimschoots. Volgens de Hoge Raad is de wettelijke vermogensmix in strijd met het recht op ongestoord bezit van eigendom en met het gelijkheidsbeginsel. De wettelijke regeling houdt geen rekening met de eigen keuze van een belastingplichtige voor de belegging van zijn vermogen. De Hoge Raad heeft zelf voorzien in het geconstateerde rechtstekort. Opmerkelijk is dat de Hoge Raad dat heeft gedaan door de werkelijk behaalde rendementen op sparen en beleggen van de individuele belastingplichtige in de heffing te betrekken. Uitgaan van de werkelijke vermogensverdeling en de door de wetgever vastgestelde rendementen zou ook een mogelijkheid zijn geweest.

Voor wie niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting in box 3 over de jaren 2017 en 2018 kan wellicht via een verzoek om ambtshalve vermindering zijn voordeel doen met deze uitspraak.

Bron:Hoge Raad| jurisprudentie| ECLINLHR20211963, 21/01243| 23-12-2021

Actualiteiten

Minimumloon per 1 januari 2025

Minimumloon per 1 januari 2025

De minister van SZW heeft het minimumuurloon per 1 januari 2025 vastgesteld op € 14,06. Het referentiemaandloon, dat wordt gebruikt voor het vaststellen van de hoogte van diverse uitkeringen, bedraagt per 1 januari 2025 bruto €

Lees meer
Geen bouwdepot maar spaarrekening

Geen bouwdepot maar spaarrekening

Hof Den Bosch heeft in een procedure over een aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2017 geoordeeld dat het saldo op een spaarrekening een bezitting is voor de rendementsgrondslag van box 3. De belanghebbende in de procedure meende dat het saldo

Lees meer
Bedrijfsopvolgingsregeling niet van toepassing

Bedrijfsopvolgingsregeling niet van toepassing

Een echtpaar schonk hun dochter een deel van de onderneming. De dochter claimde de vrijstelling van schenkingsrecht voor ondernemingsvermogen op grond van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). De inspecteur weigerde de vrijstelling, omdat de dochter

Lees meer